As the rain and sun come down from the heavens making the earth to grow, so may Your word not return to You empty, but embed itself in the soil of my silence. May I discover what makes for peace, whatever my language, and know Your blessing, on which our peace depends.
Ineens was er vuur. Vuurlicht. Geen zonlicht, maar Godslicht. ‘Alba Rosa zoekt Licht’ staat er in mijn biografie. Maar soms hoef ik het Licht niet te zoeken: dan vindt het Licht mij. Zo ineens valt het bij verrassing binnen. Want het is Geestvuur. Het ontvlamt waar en wanneer het wil, niet onder controle te brengen, niet te voorspellen. Het komt als genade. Het is onthullend, verwarmend, helend, bevrijdend. Het is het mystieke licht van de Waarheid, van de Liefde zelf.
Donkere zon, schijnt door het raam, recht het klamme wasgoed en mijn ziel in. Ik leerde vandaag dat wat ooit mijn favoriete kleur was, Gebrande Sienna is; de kleur van de aarde, en van de liefde. Ik was het vergeten, mijn favoriete kleur, en de liefde. Ik was het vergeten, hoe ooit de zon onderging, en nooit meer boven kwam. In het donker vergat ik de kleur van de aarde, van mijn geboorteland, en van de liefde.
De lama ziet liever het bloed uit mijn kruin, dan het bloed aan de handen van mijn vijanden. Hij zegt: hecht je niet, ga dood met niks, dan zul je minder lijden. Ik probeerde zijn advies, en was vrij. Zo vrij, dat ik door mijn gebrek aan oordeel, zelfs mijn eigen vader aan de vijand offeren kon.
Donkere ogen, kijken terug, naar het raam waar ooit de zon achter verdween. Ik zie het landschap van mijn ziel. Met zijn laatste adem zegt mijn vader ‘Ik hou van je’. En terwijl mijn bloed mijn kruin uit stroomt, stroomt zijn bloed de rode aarde in; een stroom van bloed die heel de aarde van mijn ziel kleuren zal. Gebrande Sienna, de kleur van de liefde. En van woede.
In een nacht van Liefde kwam de vijand naar me toe: Hij openbaarde zich als een beest doordrenkt in een zee van bloed. Ik vroeg hem hoeveel bloed hij op deze aarde al vergoten had. Maar het beest verdween. Terug in de duisternis waar hij vandaan kwam.
Het was wachten, tot de was zou drogen, en het leven weer licht zou zijn. Ik kijk de zon in, en besef hoeveel ik verloren heb. De dag dat ik mijn liefde van haar woede had ontdaan, was de dag waarop ik de bebloede aarde aanschouwen moest, de dag waarop mijn vader moest sneuvelen.
Donkere zon, schijnt door het raam, recht het droge wasgoed en mijn ziel in. Het was liefde die me bevrijding bracht, maar woede die het af zal maken.
Geen enkel geschrift over de eenzame en meditatieve dimensies van het leven kan iets zeggen dat niet al beter werd gezegd door de wind die ruist in de dennenbomen.
Een man met een gitaar. Volkomen toegewijd. Maar toegewijd aan wat? Aan de muziek? Die is hem net zo lief als vreemd: ooit moest hij spelen om iemand te zijn, op het gevaar af zich juist daarin te verliezen. Een man
met een gitaar. Die in zijn eigen wereld zit. Intern, intiem verbond tussen ogen, neus en handen. De kale kamer in zijn nieuwe huis voelt als een kluis, waar hij alleen is. Hij. Alleen. Dat leerde hij van mannen
die hij volgde. Ze reikten hem wijsheid aan naar hun vermogen. De man kon luisteren, bewaarde wat waar was in zijn ogen. Toegewijd is hij, als een misdienaar die eenmaal groot zijn eigen paden kiest. Zijn eigen
vrije zelf – maar toch verbonden. Hij is zijn eigen eigenaar. Hij is een man die in zijn eigen wereld zit, en dus bij zijn geliefden in de kamer, die hem zien. Voor hen maken zijn slanke handen hun gebaar.
Zijn wijsvinger reikt tot de diepste snaar.
Foto Alba Rosa | Gedicht Catharinus | Heilige Ruimte
Regen uit een lege hemel. Een groot teken. Ik zag een vrouw, gehuld in het licht van een omfloerste zon. Een vrouw van eer. Onder haar voeten lag de maan. Haar handen, rank en eindeloos teer, strooiden ruimhartig sterren uit, die lichtkringen maakten waar zij het water raakten. Weerloos was zij, als een vrouw op alle dagen. Doodsnood. Levensdrang. Laatste vragen. Misbaar en moed. En nooit gesleten zeer. Ik zag de Maria van het Engelermeer.
Barrevoets staat zij daar, een tempelzuil. Geducht, als een priesteres, rijst zij op uit de dode rivierarm. Haar voeten staan waar het riet wortelt, zij voelt daar het leven wemelen. De schepping zucht. Er is gevaar. Zij speurt een lege hemel af, zou willen leven van de lucht. Zij zal de laatste zijn die vlucht. Ze breidt haar handen uit. Ze leeft op goed gerucht.
Bemin haar, Liefde, begenadig haar. Rijs voor haar voeten op als heilzaam kruid. Wil in haar diepste diep haar warmte zijn, haar hartslag, haar extase. Wil, Liefde, voor haar zijn wat haar kan schelen. Laat haar vieren en delen. Zij kan een moeder zijn. Voor velen.
Foto: Alba Rosa | Gedicht: Catharinus | Heilige Ruimte
Wat is waar? Lucht. Je neus en mond snakken ernaar. Je ogen kijken vragend omhoog. Precies over je slapen loopt een grens. En uitgerekend daar heeft je haar een aureool van blauw vuur. Daaronder vindt een zacht vertragen plaats, daar is je natte haar zwaar en gewichtloos tegelijk. Als wier. Als de verwarring van
gedachten in stilstaand water. Welke grondtoon horen je oren? Hoor je die stem, die uit de aarde en uit water roept om jou? Die jou zoekt in een blauwe genade? En lukt het je te luisteren? Antwoord te geven? Met je lippen op elkaar en natte ogen terug te fluisteren?
Laat de bloemen los. Zij dragen de last van hun eigen bestaan, ze drijven niet bij jou vandaan. Kijk niet zo verrast. Laat los, geef antwoord, laat gaan. Je zult het zien, dat alles past. Want wat je loslaat houdt jou vast.
Foto: Alba Rosa | Gedicht: Catharinus | Heilige Ruimte