Dubbelportret: Denise

Denise

Regen uit een lege hemel. Een groot teken. Ik zag een vrouw, gehuld in het licht van een
omfloerste zon. Een vrouw van eer. Onder haar voeten lag de maan. Haar handen, rank en
eindeloos teer, strooiden ruimhartig sterren uit, die lichtkringen maakten waar zij het water
raakten. Weerloos was zij, als een vrouw op alle dagen. Doodsnood. Levensdrang. Laatste
vragen. Misbaar en moed. En nooit gesleten zeer. Ik zag de Maria van het Engelermeer.

Barrevoets staat zij daar, een tempelzuil. Geducht, als een priesteres, rijst zij op uit de
dode rivierarm. Haar voeten staan waar het riet wortelt, zij voelt daar het leven wemelen.
De schepping zucht. Er is gevaar. Zij speurt een lege hemel af, zou willen leven van de lucht.
Zij zal de laatste zijn die vlucht. Ze breidt haar handen uit. Ze leeft op goed gerucht.

Bemin haar, Liefde, begenadig haar. Rijs voor haar voeten op als heilzaam kruid. Wil in
haar diepste diep haar warmte zijn, haar hartslag, haar extase. Wil, Liefde, voor haar zijn
wat haar kan schelen. Laat haar vieren en delen. Zij kan een moeder zijn. Voor velen.

Foto: Alba Rosa | Gedicht: Catharinus | Heilige Ruimte

Dubbelportret: Adriana

Adriana

Wat is waar? Lucht. Je neus en mond snakken ernaar. Je ogen
kijken vragend omhoog. Precies over je slapen loopt een grens.
En uitgerekend daar heeft je haar een aureool van blauw vuur.
Daaronder vindt een zacht vertragen plaats, daar is je natte haar
zwaar en gewichtloos tegelijk. Als wier. Als de verwarring van

gedachten in stilstaand water. Welke grondtoon horen je oren?
Hoor je die stem, die uit de aarde en uit water roept om jou? Die
jou zoekt in een blauwe genade? En lukt het je te luisteren? Antwoord
te geven? Met je lippen op elkaar en natte ogen terug te fluisteren?

Laat de bloemen los. Zij dragen de last van hun eigen bestaan, ze drijven
niet bij jou vandaan. Kijk niet zo verrast. Laat los, geef antwoord, laat
gaan. Je zult het zien, dat alles past. Want wat je loslaat houdt jou vast.


Foto: Alba Rosa | Gedicht: Catharinus | Heilige Ruimte

Een rug

Een rug

Een rug, een landschap als een boek, een beeld: liefdevol gepolijst
albast. Te lezen in de explosieve stilte van het licht, dat uit zo diep
een donker spat. Waar op de tast verrassing wacht, van huid en haar,
waaronder kracht: spieren, botten. Een leeslandschap, nauwelijks
met gewicht belast, op schouderhoogte vrijwel onverweerd, en elders
toch voorzichtig al vereerd met het zachte ademhalen van de tijd;
dat je al kijkend, lezend, een vermoeden leert. Van eeuwigheid.

Dit is een groot verhaal, hier staat geschreven. En toch: hier valt
geen woord. Gefluister op de lichthuid voor de lens, van een onaardse
aardsheid. Over een landschap dat bezocht werd in een heilige
drievuldigheid op de eerste dag van alle nieuwe dagen; gekust,
vervuld werd in een visioen op dag zeven. Rust. Leven. Dit is
een geestelijke huid, die geen geluid verdraagt van holle frasen,
onvatbaar nu voor het altijd blazen, altijd razen van de dingen.

Mystiek lichaam. Zinnebeeld om bij te zingen, zachtjes voor je uit,
een melodie van zielsverbondenheid, sereen als glas. Landschap met
twee ringen. Gesmeed in vuur en as, voor een huwelijk bij koninklijk
besluit. Die aan de hand behoort de bruid, de bruidegom woont maar
een hemel verderop. Waar hij wijn klaar heeft staan om nieuw met haar
te drinken. Waar witte kleren zijn, voor straks, als al het aardse
is verstomd. Omdat het feest zal zijn, die dag, wanneer hij komt.

Gedicht: Catharinus | Heilige Ruimte