Dubbelportret: Lucia

Lucia

Archemerberg. Landschap gemaakt door grotere krachten:
IJsmassa’s stuwden zand en stenen op die waren uitgebraakt
door oerrivieren. We spreken van millennia, we spreken van
de dag van gisteren, toen zij er was, die daar lijkt stil te staan,

die lijkt te wachten. Zij staat niet stil, maar zij staat op het punt.
Precies dit punt. De winterberk, uitgedund, tast de hemel af op licht-
signalen. Haar hoofd een wemelplaats van gedachten: wat overbleef
en wat is kwijtgeraakt, het goede en wat anders had gekund en hoe dan

vanaf hier? En dit moment, precies dit stil moment zij haar gegund.

De boom is naakt, biedt dit seizoen geen plek om te schuilen. De wind?
Wie afgaat op de wind, vindt nooit een richting. Die waait steeds
anders aan. En blijft maar huilen. Dan vindt haar hand intuïtief en op
de tast een schapenkop. De herder, onzichtbaar, waakt. Ze voelt de rust,

ze voelt de warme jas waaraan het haar zo lang ontbrak. Oude dromen
herleven. Heel even breekt de zon door. Het schaap loopt straks zo uit
haar hand vandaan. Het weet: beneden is een stal voor mij gemaakt.
De berg wijst woordeloos de weg. Dan stapt ook zij naar voren, in het licht

ontwaakt. Ze weet: er zal een thuis zijn waar mijn voet de aarde raakt.

Foto Alba Rosa | Gedicht Catharinus | Heilige Ruimte

Gebrande Sienna III

Donkere grens, die in mij de aarde van de hemel scheidt. Gespleten rotsen, sterk genoeg om ginds mijn huis te dragen, maar hier de tweedeling van mijn ziel verbeelden. De barst die geen licht, maar donker binnenlaat. Bron van mijn angst, alsof ik nooit in de verte tuur, maar altijd terug de diepte in. 

De dood, die mij vanuit de diepte terug in de ogen kijkt. Mij achtervolgt, tegemoet treedt. Ik ben alleen, heb angst, en ben toch onbevreesd. Hij speelt in op mijn laatste zwakte; zoals ook mijn vijand doet.

De grens die mij van mijn lief zal scheiden, maar hem, zonder dat er tijd verstrijkt, vervolgens tot koning maakt, en mij tot koningin. We wonen daar, achter die grens, op die grens, die ons huis draagt. Nu al. In een eeuwig land. 

Zo dichtbij, en zo ver weg. Als ik de barst in de rots volg kom ik thuis; zonnestralen verlichten hagelwitte muren;  het is het kasteel van Clervaux. De familie van de mensheid heet me welkom. Wie ooit leefde, leeft nu nog. Ik zie de groene stof van mijn jurk wapperen, kinderen rennen naar me toe. 

De man met de fluit, draagt geen wapens, hij draagt gedichten voor. De kinderen mogen hem. Zij zullen weten: als het laatste uur slaat, en de lucht donker kleurt, speelt hij het melodietje van hoop en vrede.

Nu nog laat deze barst het donker binnen. Maar over een tijdje, is deze barst met dezelfde zonnestralen verlicht. Dan zal in mij de aarde met de hemel verbonden zijn, staan de bloemen klaar, en woon ik daarbovenop, in een huis van eeuwigheid. 

Mijn lief vindt mij, op elk ogenblik van tijd. Als ik mij omdraai, hier. En als ik mijn ogen sluit, ook daar.

Gebrande Sienna (zelfportret)

Donkere zon, schijnt door het raam, recht het klamme wasgoed en mijn ziel in. Ik leerde vandaag dat wat ooit mijn favoriete kleur was, Gebrande Sienna is; de kleur van de aarde, en van de liefde. Ik was het vergeten, mijn favoriete kleur, en de liefde. Ik was het vergeten, hoe ooit de zon onderging, en nooit meer boven kwam.
In het donker vergat ik de kleur van de aarde, van mijn geboorteland, en van de liefde.

De lama ziet liever het bloed uit mijn kruin, dan het bloed aan de handen van mijn vijanden. Hij zegt: hecht je niet, ga dood met niks, dan zul je minder lijden. Ik probeerde zijn advies, en was vrij. Zo vrij, dat ik door mijn gebrek aan oordeel, zelfs mijn eigen vader aan de vijand offeren kon.

Donkere ogen, kijken terug, naar het raam waar ooit de zon achter verdween. Ik zie het landschap van mijn ziel. Met zijn laatste adem zegt mijn vader ‘Ik hou van je’. En terwijl mijn bloed mijn kruin uit stroomt, stroomt zijn bloed de rode aarde in; een stroom van bloed die heel de aarde van mijn ziel kleuren zal. Gebrande Sienna, de kleur van de liefde. En van woede.

In een nacht van Liefde kwam de vijand naar me toe: Hij openbaarde zich als een beest doordrenkt in een zee van bloed. Ik vroeg hem hoeveel bloed hij op deze aarde al vergoten had. Maar het beest verdween. Terug in de duisternis waar hij vandaan kwam.

Het was wachten, tot de was zou drogen, en het leven weer licht zou zijn. Ik kijk de zon in, en besef hoeveel ik verloren heb. De dag dat ik mijn liefde van haar woede had ontdaan, was de dag waarop ik de bebloede aarde aanschouwen moest, de dag waarop mijn vader moest sneuvelen.

Donkere zon, schijnt door het raam, recht het droge wasgoed en mijn ziel in. Het was liefde die me bevrijding bracht, maar woede die het af zal maken.

Gebrande Sienna, ik herinner me de kleur weer.

Dubbelportret: Denise

Denise

Regen uit een lege hemel. Een groot teken. Ik zag een vrouw, gehuld in het licht van een
omfloerste zon. Een vrouw van eer. Onder haar voeten lag de maan. Haar handen, rank en
eindeloos teer, strooiden ruimhartig sterren uit, die lichtkringen maakten waar zij het water
raakten. Weerloos was zij, als een vrouw op alle dagen. Doodsnood. Levensdrang. Laatste
vragen. Misbaar en moed. En nooit gesleten zeer. Ik zag de Maria van het Engelermeer.

Barrevoets staat zij daar, een tempelzuil. Geducht, als een priesteres, rijst zij op uit de
dode rivierarm. Haar voeten staan waar het riet wortelt, zij voelt daar het leven wemelen.
De schepping zucht. Er is gevaar. Zij speurt een lege hemel af, zou willen leven van de lucht.
Zij zal de laatste zijn die vlucht. Ze breidt haar handen uit. Ze leeft op goed gerucht.

Bemin haar, Liefde, begenadig haar. Rijs voor haar voeten op als heilzaam kruid. Wil in
haar diepste diep haar warmte zijn, haar hartslag, haar extase. Wil, Liefde, voor haar zijn
wat haar kan schelen. Laat haar vieren en delen. Zij kan een moeder zijn. Voor velen.

Foto: Alba Rosa | Gedicht: Catharinus | Heilige Ruimte

Dubbelportret: Adriana

Adriana

Wat is waar? Lucht. Je neus en mond snakken ernaar. Je ogen
kijken vragend omhoog. Precies over je slapen loopt een grens.
En uitgerekend daar heeft je haar een aureool van blauw vuur.
Daaronder vindt een zacht vertragen plaats, daar is je natte haar
zwaar en gewichtloos tegelijk. Als wier. Als de verwarring van

gedachten in stilstaand water. Welke grondtoon horen je oren?
Hoor je die stem, die uit de aarde en uit water roept om jou? Die
jou zoekt in een blauwe genade? En lukt het je te luisteren? Antwoord
te geven? Met je lippen op elkaar en natte ogen terug te fluisteren?

Laat de bloemen los. Zij dragen de last van hun eigen bestaan, ze drijven
niet bij jou vandaan. Kijk niet zo verrast. Laat los, geef antwoord, laat
gaan. Je zult het zien, dat alles past. Want wat je loslaat houdt jou vast.


Foto: Alba Rosa | Gedicht: Catharinus | Heilige Ruimte

Een rug

Een rug

Een rug, een landschap als een boek, een beeld: liefdevol gepolijst
albast. Te lezen in de explosieve stilte van het licht, dat uit zo diep
een donker spat. Waar op de tast verrassing wacht, van huid en haar,
waaronder kracht: spieren, botten. Een leeslandschap, nauwelijks
met gewicht belast, op schouderhoogte vrijwel onverweerd, en elders
toch voorzichtig al vereerd met het zachte ademhalen van de tijd;
dat je al kijkend, lezend, een vermoeden leert. Van eeuwigheid.

Dit is een groot verhaal, hier staat geschreven. En toch: hier valt
geen woord. Gefluister op de lichthuid voor de lens, van een onaardse
aardsheid. Over een landschap dat bezocht werd in een heilige
drievuldigheid op de eerste dag van alle nieuwe dagen; gekust,
vervuld werd in een visioen op dag zeven. Rust. Leven. Dit is
een geestelijke huid, die geen geluid verdraagt van holle frasen,
onvatbaar nu voor het altijd blazen, altijd razen van de dingen.

Mystiek lichaam. Zinnebeeld om bij te zingen, zachtjes voor je uit,
een melodie van zielsverbondenheid, sereen als glas. Landschap met
twee ringen. Gesmeed in vuur en as, voor een huwelijk bij koninklijk
besluit. Die aan de hand behoort de bruid, de bruidegom woont maar
een hemel verderop. Waar hij wijn klaar heeft staan om nieuw met haar
te drinken. Waar witte kleren zijn, voor straks, als al het aardse
is verstomd. Omdat het feest zal zijn, die dag, wanneer hij komt.

Gedicht: Catharinus | Heilige Ruimte